Formule 1-coureur
Deze coureurs kozen verkeerd moment om van F1-team te wisselen
Na vijftien volledige Formule 1-seizoenen heeft Sebastian Vettel eind 2022 afscheid genomen van de Formule 1. Hij kan terugkijken op een zeer succesvolle carrière, waarin hij naast 53 overwinningen en 57 pole-positions ook vier keer de wereldtitel behaalde. In de laatste fase van zijn F1-loopbaan waren successen voor Vettel een stuk sporadischer, zeker in dienst van Aston Martin. In 2021 behaalde hij tijdens de GP van Azerbeidzjan zijn eerste en uiteindelijk ook enige podiumplek voor het team. In Hongarije beklom hij later dat jaar het ereschavot nog wel, maar toen moest hij zijn tweede positie inleveren omdat er niet genoeg brandstof in zijn AMR21 zat om een monster te kunnen nemen.
Het tweede jaar van Vettel in dienst van Aston Martin verliep een stuk moeizamer, doordat de AMR22 aanvankelijk absoluut geen hoogvlieger was. Uiteindelijk kwam de renstal tot de zevende plek in de eindrangschikking, maar die positie werd bereikt in de wetenschap dat Vettel er in 2023 niet meer bij zou zijn. Vlak voor de zomerstop kondigde hij zijn pensioen aan, waarna het team niet aarzelde en meteen Fernando Alonso vastlegde voor 2023. Diezelfde Alonso profiteert nu optimaal van de fundamenten die Vettel mede heeft neergelegd in Silverstone, want in de eerste drie races van 2023 nam hij drie keer plaats op het podium. Desondanks heeft Vettel geen spijt van zijn besluit om te stoppen, zo heeft hij recent al aangegeven.
Hoewel Vettel zo zijn redenen had om de Formule 1 en Aston Martin vaarwel te zeggen, valt gezien de prestaties van het team te beredeneren dat hij te vroeg vertrokken is. De 35-jarige Duitser is echter absoluut niet de eerste coureur die precies op het verkeerde moment is vertrokken bij een F1-team, zo laat een blik op de historie van de Formule 1 zien.
Foto: Motorsport Images
John Watson – McLaren
Een voorbeeld daarvan uit de vroege jaren 80 is het verhaal van John Watson bij McLaren. De Britse renstal was in 1976 wereldkampioen geworden met James Hunt, maar zakte daarna in 1977 en 1978 steeds verder weg. Hunt vertrok na afloop van dat seizoen en werd voor 1979 vervangen door landgenoot John Watson, die aan de zijde van Patrick Tambay kwam te rijden. De Brit scoorde in zijn eerste jaar bij McLaren alle punten van de renstal en kreeg voor 1980 een nieuwe teamgenoot in Alain Prost. Dat was meteen ook het jaar waarin Watson zich niet volledig gewaardeerd voelde door McLaren.
In 1979 en 1980 werd er niet gewonnen door McLaren, dat in 1981 weer zegevierde met dank aan Watson. Hij kreeg voor 1982 opnieuw een nieuwe teamgenoot met tweevoudig wereldkampioen Niki Lauda, die in zijn tweede jaar bij het team de drijvende kracht werd achter de vroegtijdige wissel naar TAG Porsche-motoren. Dat bleek een succesvolle keuze, want in 1984 en 1985 werden beide wereldtitels gewonnen door McLaren. Watson maakte dat niet van dichtbij mee. Hij wachtte in 1983 lange tijd met het verlengen van zijn contract in de veronderstelling dat er geen topcoureurs beschikbaar waren. Het ontslag van Alain Prost bij Renault veranderde de zaak echter, waardoor McLaren voor de Fransman koos en Watson op straat kwam te staan. Het betekende ook meteen het einde van zijn F1-carrière, al zou hij in 1985 nog eenmaal invallen bij McLaren.
Foto: Motorsport Images
Thierry Boutsen – Williams
Ook de Belg Thierry Boutsen kan vertellen hoe het voelt om op het verkeerde moment te moeten vertrekken bij een topteam in de Formule 1. Hij voegde zich in 1989 bij Williams, dat toen net een samenwerking was aangegaan met Renault. Nog voor de start van het seizoen raakte Boutsen geblesseerd bij een testcrash op Interlagos, al zou hij wel in alle races aan de start verschijnen. In Canada en Australië wist hij zelfs races te winnen voor Williams, dat een zeer beroerd 1988 achter de rug had met een teleurstellend chassis en Judd-motoren. Wel eindigde Boutsen in het kampioenschap achter teamgenoot Riccardo Patrese.
Een jaar later waren de rollen bij Williams omgedraaid en wist Boutsen teamgenoot Patrese wel achter zich te houden in de eindstand van het kampioenschap. Ook wist hij de Hongaarse Grand Prix van 1990 te winnen door zonder bandenwissel de druk van Ayrton Senna te weerstaan. Toen hij na de podiumceremonie terugkeerde bij een lege Williams-pitbox, wist hij echter dat zijn tijd bij het team ten einde zou komen. De renstal van Frank Williams slaagde er met Nigel Mansell namelijk in om de gedroomde en ontbrekende stercoureur binnen te halen, wat ondanks zijn betere prestaties ten koste ging van Boutsen. Voor de coureur uit Brussel is het ongetwijfeld zuur geweest dat Williams tussen 1991 en 1997 vier keer de wereldkampioen bij de rijders afleverde.
Foto: Motorsport Images
David Coulthard – Williams
De eerste twee van die wereldtitels werden behaald in 1992 en 1993 met respectievelijk Nigel Mansell en Alain Prost achter het stuur. In 1994 en 1995 gingen de wereldtitels naar Michael Schumacher en Benetton, terwijl Williams vroeg in 1994 het overlijden van Ayrton Senna te verwerken kreeg. David Coulthard kreeg de lastige taak om in zijn voetsporen te treden, maar liet naast Damon Hill heel aardige dingen zien. Zodoende kreeg hij in 1995 de kans om een heel seizoen zijn kunsten te vertonen met opnieuw Hill aan de andere kant van de garage.
Coulthard won een race en wist Hill heel aardig partij te bieden, maar uiteindelijk koos eerstgenoemde aan het eind van dat jaar voor de overstap naar McLaren. Williams koos intussen voor Jacques Villeneuve aan de zijde van Hill en samen domineerden zij 1996. Hill pakte de wereldtitel en moest daarna vertrekken, waarna Villeneuve hem in 1997 opvolgde als wereldkampioen. Daarna kwam McLaren aan de top te staan, maar Coulthard moest in 1998 en 1999 toezien dat teamgenoot Mika Hakkinen de wereldtitels pakte. In de jaren daarna zou Schumacher weer domineren, waardoor het voor Coulthard bij sporadische zeges bleef. Tussen 2005 en 2008 legde hij vervolgens de fundering bij Red Bull Racing, dat vanaf 2009 – het jaar nadat DC met pensioen ging – pas echt succesvol werd.
Foto: Brousseau Photo
Jarno Trulli – Renault
Ook Jarno Trulli weet maar al te goed hoe het is om de fundering van een Formule 1-team te leggen, zonder daar uiteindelijk de vruchten van te kunnen plukken. De Italiaan, die tegenwoordig zijn eigen wijngaard heeft, werd in 2002 als protegé van Flavio Briatore naar het nieuwe fabrieksteam van Renault gehaald om aan de zijde van Jenson Button te racen. De Brit wist Trulli dat jaar te verslaan, om vervolgens zelf naar BAR te verkassen en vervangen te worden door aanstormend talent Fernando Alonso – die eveneens Briatore als manager had (en nog steeds heeft).
Trulli wist Alonso in 2003 en 2004 heel aardig partij te bieden en pakte in dat laatste jaar in Monaco zelfs zijn eerste en uiteindelijk ook enige F1-zege. Vanaf de Franse GP ging het echter bergafwaarts voor de coureur uit Pescara, die tevens opmerkte dat Briatore in Alonso dé toekomst van het team zag. Het zorgde er zelfs voor dat Trulli drie races voor het einde van het F1-seizoen 2004 op straat werd gezet door Renault, dat Jacques Villeneuve de laatste drie races liet rijden. Trulli kon op zijn beurt aan de slag bij Toyota, waar hij ondanks enkele podiumplaatsen geen grote successen zou boeken. Renault boekte die successen wél in 2005 en 2006, toen Alonso en het team telkens beide wereldtitels opeisten.
Foto: Glenn Dunbar / Motorsport Images
Michael Schumacher – Mercedes
Als coureur zat Michael Schumacher vaak op het juiste moment op de juiste plek, getuige zijn zeven wereldtitels en 91 overwinningen. Die behaalde de Duitser allemaal in zijn eerste periode in de Formule 1, die van België 1991 tot en met het einde van 2006 liep. Hij besloot vervolgens om voor de eerste keer met pensioen te gaan, maar uiteindelijk ging het toch weer kriebelen. Het gevolg: Schumacher keerde begin 2010 samen met Mercedes terug in F1. En hoewel het team in 2009 als Brawn GP beide wereldtitels had gewonnen, bleek dat er voor het Duitse merk toch een periode van opbouw zou beginnen.
Ondanks torenhoge verwachtingen kwam Schumacher in drie jaar tijd niet verder dan één podiumplaats, terwijl teamgenoot Nico Rosberg hem drie jaar op rij versloeg in de eindstand van het kampioenschap. Zelf twijfelde hij enige tijd of hij na 2012 nog wel door wilde gaan in de Formule 1 en dus liet een nieuw contract lang op zich wachten. Zo lang, dat Mercedes uiteindelijk besloot om Lewis Hamilton aan te trekken, waardoor Schumacher voor 2013 buiten de boot viel. De rest is geschiedenis: Mercedes en Hamilton domineerden tussen 2014 en 2020 in F1, al heeft Schumacher daar met zijn werkzaamheden in Duitse dienst ook een aandeeltje in gehad.
Foto: Sutton Images
Pastor Maldonado – Williams
In 2012 zette Pastor Maldonado de Formule 1 op zijn kop door geheel onverwachts de Grand Prix van Spanje op zijn naam te schrijven. Het was de eerste zege van Williams sinds 2004 en is tot op heden nog altijd het laatste dagsucces van de renstal. De FW34 van 2012 was een zeer degelijke bolide die betere resultaten had kunnen scoren dan uiteindelijk is gebeurd. Daarna volgde echter een rampzalig 2013, waarin Maldonado en nieuwe teamgenoot Valtteri Bottas slechts vijf punten scoorden.
De povere prestaties zorgden voor spanning tussen Williams en Maldonado, die later zou beweren dat iemand in het team tijdens de kwalificatie voor de Amerikaanse GP had geklooid met de bandenspanning. Dat de wegen van de coureur en het team eind 2013 zouden scheiden, was dan ook geen verrassing. Maldonado vond onderdak bij Lotus, waar hij de naar Ferrari vertrokken Kimi Raikkonen verving. De overstap had niet veel slechter kunnen uitpakken voor de Venezolaan, die slechts twee punten zou scoren in 2014. Williams profiteerde intussen van de overstap naar hybride V6-turbomotoren, pakte negen podiumplaatsen en eindigde op P3 in het kampioenschap voor constructeurs.
Foto: Sutton Images
Fernando Alonso – Ferrari
Het F1-seizoen 2014 was ook het laatste jaar van Fernando Alonso in dienst van Ferrari. De wereldkampioen van 2005 en 2006 kwam begin 2010 naar de Italiaanse renstal, waarmee hij in 2010 en 2012 heel dicht bij de wereldtitel kwam. In 2013 wist de Spanjaard nog wel races te winnen, maar met de eerste bolide van Ferrari van het hybride tijdperk viel absoluut geen eer te behalen. Op wilskracht slaagde Alonso er nog in om twee podiumplekken uit het vuur te slepen, maar de vierde plek bij de constructeurs en een bekoelde relatie met het team zorgden ervoor dat hij na vijf seizoenen moest vertrekken bij de Scuderia.
Alonso koos voor een overstap naar McLaren, dat vanaf 2015 met Honda-motoren aan de start zou verschijnen. Het bleek een dramatische keuze, want de Japanse motorleverancier had de zaakjes aanvankelijk absoluut niet op orde en daardoor moest de coureur uit Oviedo zich – tussen de uitvalbeurten door – tevreden stellen met een sporadische puntenfinish. Anderzijds wist Ferrari de weg omhoog juist weer te vinden, nadat Sebastian Vettel werd aangetrokken als vervanger van Alonso. De Duitser won in 2015 drie races en leidde Ferrari naar de tweede plek bij de constructeurs, waarna hij in 2017 en 2018 een rol van betekenis speelde in de titelstrijd. Alonso ploeterde op dat moment nog altijd bij McLaren, het team dat hij eind 2018 verliet om in diverse andere raceklassen te kunnen racen.
First appeared at nl.motorsport.com